Tips nodig? Zo kun je een lied zoeken. Hier vind je een overzicht van alle liedbundels.
Wil je ons werk steunen? Hier vind je meer over doneren of koop onze unieke Ubi-cari-tas.
|
Het zwerk blijft somber nederhangen
Mogelijk staat het wel in andere liedbundels. Kijk hiervoor in de infobox rechts, onder het kopje 'Liedbundels'.
Het zwerk blijft somber nederhangen In den Winter | |
Vorm | Strofelied |
Herkomst | |
Taal | Nederlands |
Land | Nederland |
Periode | 19e eeuw |
Tekst | |
Dichter | Bernard ter Haar |
Muziek | |
Herkomst | Evangelische Gezangen 1806 |
Liedbundels | |
Hervormde Bundel 1938 290 | |
Vervolgbundel Evang. Gezangen 258 |
Het zwerk blijft somber nederhangen is een lied voor de winter-tijd geschreven door Bernard ter Haar (1806-1880). Het wordt gezongen op de niet nader geïdentificeerde 'eigene zangwijze' van Gezang 54 uit de Evangelische Gezangen van 1806.
Inhoud
Opname beluisteren
Tekst
Tekst uit de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen (258):
1 Het zwerk blijft somber nederhangen;
Een doodsche stilte heerscht alom;
De schepping treurt; zij heeft geen zangen,
En d’ orgeltoon van ’t woud is stom;
Maar, huivren ook van kou de leden,
Hier rijzen liedren en gebeden,
Hier loven w’ U, o God! te zaâm!
De dag zwijm’ weg in neevlig donker,
Nog lezen w’ in het stergeflonker
De lettren van uw Vadernaam!
2 Groot blijft G’ in al uw werken, Heere!
Heeft niet de winter ook zijn pracht?
U zij de lof, de sterkt’ en eere,
U en de grootheid uwer magt,
Wiens aêm de waatren doet verstijven,
Dat z’ als een vloed gezolderd blijven,
Van marmren zuilen onderschraagd;
Op wiens bevel des hemels sluizen
Zich oopnen, de rivieren bruisen,
De sneeuwstorm langs de velden jaagt.
3 Gij blijft als Koning hooggezeten,
Ook bij het stijgen van den vloed,
Ook als de stroom, zijn boei vergeten,
Zijn keten dondrend springen doet;
’t Zij hij het ijs daar werpt in stukken
En berggevaarten aan doet rukken,
Die zwalpend kneuzen op den wal;
’t Zij zich de waatren zacht ontbinden
En vreedzaam zich langs d’ oevers winden:
Uw Vaderoog waakt overal!
4 Gij blijft de steun, de troost der armen,
Bij ’t snerpen van den winternacht;
Gij, die den wind in uw erbarmen
Voor ’t pas geschoren lam verzacht;
Geen muschjen, over ’t aardrijk zwervend
En hongrig ’t laatste voedsel dervend,
Valt buiten U op ’t sneeuwdek neêr:
Hoe, zoudt G’, o Vader! één vergeten
Van wie uw kindren mogen heeten? —
Gij moedlooz’ armen, hoopt dan weêr!
5 Ja, moog geheel de schepping zwijgen,
Nu d’ aard haar winterslaap begon,
De winter zal ons lied doen stijgen,
Waar nooit de zomer ’t voeren kon.
„God heeft in menschen welbehagen!”
Zoo ruischt, de heemlen doorgedragen,
Het lied van Bethlem Ephrata:
En wij, die voor de kribb’ ons buigen,
Die aard’ en hemel zaâm doet juichen,
Wij zingen ’t lied der Englen na.
6 Wij zingen juichend ’t lied der hope
Bij ’t dalen van den langsten nacht;
Wat ook de gramme winter sloope,
De lente keert en ’t aardrijk lacht.
Al staart ons oog hier op de graven,
Waaraan wij onze dooden gaven,
Thans door één lijkkleed overdekt;
Eens ruischt het leven weêr langs d’ akker;
Al wat gestorven scheen wordt wakker,
God! als uw levenszon het wekt.
Ontstaan
Inhoud
Muziek
Zettingen
Bewerkingen om te zingen
Bewerkingen om te spelen
Muziekuitgaven
Hymnologische informatie
De Hervormde Bundel 1938 laat de verzen 2-4 weg.
Culturele informatie
Literatuur
Externe links
Voetnoten
Dit artikel is helaas nog slechts een beginnetje. Kerkliedwiki nodigt u uit uw kennis te delen door het artikel te verbeteren. |