Kerkliedwiki bundels.png
Kerkliedwiki wijst je de weg naar meer dan 10.000 liederen!

Tips nodig? Zo kun je een lied zoeken. Hier vind je een overzicht van alle liedbundels.
Wil je ons werk steunen? Hier vind je meer over doneren of koop onze unieke Ubi-cari-tas.

Meer weten of vragen over Kerkliedwiki? info@kerkmuzieknetwerk.nl
Kerkliedwiki bundels.png Kerkliedwiki wijst je de weg naar meer dan 10.000 liederen! Tips nodig? Zo kun je een lied zoeken. Hier vind je een overzicht van alle liedbundels.

Op Liturgiewerkplaats.nl bieden we je inspiratie en concrete tips rond kerkmuziek en vieren Abonneer je op de nieuwsbrief.

Wil je ons werk steunen? Hier vind je meer over doneren of koop onze unieke Ubi-cari-tas. Meer weten of vragen over Kerkliedwiki? info@kerkmuzieknetwerk.nl

Looft, looft verheugd de Heer de heren

Uit Kerkliedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken
Dit lied is te vinden in de volgende veelgebruikte liedbundel(s):
Zangbundel Joh. de Heer 369
Mogelijk staat het ook in andere liedbundels. Kijk hiervoor in de infobox rechts, onder het kopje 'Liedbundels'.
Looft, looft verheugd de Heer de heren
Psalm 105
Type Halleluja-psalm
Latijnse titel Confitemini Domino
Vulgaat Psalm 104
Berijming Psalmberijming van 1773
Tekst
Dichter Genootschap Laus Deo, Salus Populo
Metrisch 9-9-8-8-8-8
Muziek
Componist Maistre Pierre
Melodie Psalm 105
Solmisatie 1-3-4-5-1-7-1-6-5
Liedbundels
Zangbundel Joh. de Heer 369
Psalmberijming van 1773 105

Looft, looft verheugd de Heer de Heren is de beginregel van Psalm 105 in de Psalmberijming van 1773. De Zangbundel Joh. de Heer heeft daarvan de strofen 1,3 en 5.

Opname beluisteren

Tekst

1 Looft, looft, verheugd, den HEER der heeren!
Aanbidt zijn’ naam, en wilt Hem eeren;
Doet zijne glorierijke daên
Alom de volkeren verstaan,
En spreekt, met aandacht en ontzag,
Van zijne wondren, dag aan dag.

2 Juicht, elk om strijd, meet blijde galmen;
Zingt, zingt den Hoogsten vreugdepsalmen;
Beroemt u in zijn’ heilgen naam:
Dat die Hem zoeken nu te saam
Hun hart vereenen tot zijn eer,
En zich verblijden in den HEER.

3 Vraagt naar den HEER en zijne sterkte;
Naar Hem, die al uw heil bewerkte;
Zoekt dagelijks zijn aangezicht:
Gedenkt aan ’t geen Hij heeft verricht,
Aan zijn doorluchte wonderdaên;
En wilt zijn straffen gedeslaan.

4 Gij volk, uit Abraham gesprooten,
Dat zooveel gunsten hebt genooten;
Gij Jakobs kind’ren, die de Heer
Heeft uitverkooren, meldt zijn eer.
De HEER is onze God, die d’ aard
Alom door zijn gericht vervaart.

1. Pauze

5 God zal zijn waarheid nimmer krenken,
Maar eeuwig zijn verbond gedenken.
Zijn woord wordt altoos trouw volbragt
Tot in het duizendste geslacht.
’t Verbond met Abraham, zijn’ vrind,
Bevestigt Hij van kind tot kind.

6 Al wat Hij Izak heeft gezwooren
Heeft Hij ook aan zijn’ uitverkooren’,
Aan Jakob tot een wet gesteld,
Van al ’t beloofde heil verzeld;
En aan gansch Isrel toegezeid
Tot zijn verbond in eeuwigheid.

7 Hij sprak: „Ik zal de schoonste landen,
’k Zal Kanan leevren in uw handen,
’t Welk ’t snoer uws erfdeels weezen zal.”
Het volk was weinig in getal,
’t Verkeerde daar als vreemdeling,
Toen ’t zulk een gunstrijk woord ontving.

8 Geleid door ’s Heeren alvermogen,
Zijn zij van volk tot volk getoogen,
Van ’t een naar ’t ander rijksgebied.
Hij dulde hun verdrukking niet;
Maar heeft zelfs vorsten, op dien togt,
Om hunnentwil, met straf bezocht.

2. Pauze

9 God sprak, en deed den vorsten weeten:
„Tast mijn gezalfden, mijn profeeten
Niet aan door eenig leed of schand’.”
Hij riep een’ honger in het land:
Hij brak vergramd den staf des broods,
En ’t volk kwam in gevaar des doods.

10 Wie kan Gods wijs beleid doorgronden?
Een man werd voor hen heen gezonden;
De vroome Josef, rijk in deugd,
Tot slaaf verkocht in zijne jeugd,
In ijzren boeien wreed gekneld,
Werd, tot hun heil, in eer gesteld.

11 Toen hij door ’t godlijk alvermogen
Beproefd was; toen voor aller oogen
Zijn woord in ’t helder daglicht scheen,
Toen bood de Koning, om zijn reên
Verbaasd, hem straks de vrijheid aan:
Der volken Heer deed hem ontslaan.

12 Hij kreeg van Farao in handen
’t Bestier van huis en goed en landen;
Dies bond hij vorsten naar zijn’ lust.
Van zijn verstand en deugd bewust
Deed gansch Egyptens Opperheer
Al d’ oudsten luistren naar zijn leer.

3. Pauze

13 Daarna toog Israël, gedreeven
Door nooddruft, tot behoud van ’t leven,
Naar ’t rijk Egypten: Jakob kwam
Als vreemdeling in ’t land van Cham.
Daar groeid’ en bloeide zijn geslacht,
En overtrof zijns vijands magt.

14 De harten der Egyptenaaren,
Die eertijds Isrel gunstig waren,
Verkeerden toen in bittren haat;
Des Heeren volk werd bits versmaad.
Men smeedde laagen tot hunn’ val:
Verdrukking trof hen overal.

15 Maar God zond Mozes, die te vooren
Door Hem met Aron was verkooren.
Zij beide voerden Gods besluit
Door teekenen en wondren uit,
En toonden in Egyptenland
De plaagen van zijn strenge hand.

16 ’t Werd alles door zijn groot vermogen
Met duisternissen overtoogen.
Niets wederstreefde ’t hoog bevel
Van God, den God van Israël,
Die beek en bron verkeerd’ in bloed;
Den visch deed sterven in dien vloed.

4. Pauze

17 Ook deed God uit de waterstroomen
Een magtig heir van vorschen komen,
Dat doordrong tot in ’s Konings hof.
De luizen kwamen voort uit stof;
God sprak, en een ontelbre drom
Van ongedierte zweefd’ alom.

18 Hij zond, in plaats van vruchtbren regen,
Zijn’ hagel neêr, die, allerwegen,
Met een verslindend vuur gepaard,
Den frisschen wijnstok sloeg ter aard;
Den vijgeboom, met kruin en tak,
En al het vruchtgeboomte brak.

19 De springhaan en de kever kwamen,
Gelijk een talloos leger, samen;
Verslonden, wat het aardrijk gaf;
Toen heeft God, als de zwaarste straf,
Al d’ eerstelingen hunner kracht,
Hun eerstgeboornen omgebragt.

20 God deed zijn volk met wisse treden,
Daar niemand struikeld’ in zijn schreden,
Met zilver en met goud belaên,
Blijmoedig uit Egypten gaan.
Toen juicht’ om hun vertrek al ’t land,
Daar ’t al door schrik was overmand.

5. Pauze

21 God breidd’ een wolk uit, om zijn schaaren
Bij dag te hoeden voor gevaaren:
Hij gaf hun door zijn hoog bestuur
Des nachts ten licht’ een wondervuur;
Zij baden, en hun Opperheer
Zond straks een heir van kwakklen neêr.

22 Zij werden daaglijks begenadigd;
Met manna, hemelsch brood, verzadigd.
Gods hand bragt, in dien dorren oord,
Rivieren uit een steenrots voort:
Hij dacht om ’t geen Hij aan zijn’ knecht,
Aan Abraham had toegezegd.

23 Dus toog ’t verkooren volk des Heeren
Al juichend uit, op Gods begeeren:
Het land der heidnen van rondom
Schonk Hij hun tot een eigendom:
Der volken arbeid werd geheel
Aan Israël ten erflijk deel.

24 Die gunst heeft God zijn volk beweezen,
Opdat het altoos Hem zou vreezen;
Zijn wet betrachten, en voortaan
Volstandig op zijn wegen gaan.
Men roem’ dan d’ Oppermajesteit,
Om zooveel gunst, in eeuwigheid.


Ontstaan

Inhoud

Muziek

Muziekuitgaven

Hymnologische informatie

De Zangbundel Joh. de Heer biedt, vanaf de 1e uitgave (1905), de strofen 1, 3 en 5.

Culturele informatie

Literatuur

Externe links

Beginnetje 2.png Dit artikel is helaas nog slechts een beginnetje. Kerkliedwiki nodigt u uit uw kennis te delen door het artikel te verbeteren.