Tips nodig? Zo kun je een lied zoeken. Hier vind je een overzicht van alle liedbundels.
Wil je ons werk steunen? Hier vind je meer over doneren of koop onze unieke Ubi-cari-tas.
|
Waar vloodt g', o vriend'lijk jaargetij: verschil tussen versies
(→top) |
(→Voetnoten: categorie verwijderen) |
||
Regel 98: | Regel 98: | ||
{{Beginnetje|lied}} | {{Beginnetje|lied}} | ||
− | |||
− |
Versie van 24 mei 2020 om 11:07
Mogelijk staat het wel in andere liedbundels. Kijk hiervoor in de infobox rechts, onder het kopje 'Liedbundels'.
Waar vloodt g', o vriend'lijk jaargetij In den Herfst | |
Vorm | Strofelied |
Herkomst | |
Taal | Nederlands |
Tekst | |
Dichter | Bernard ter Haar |
Muziek | |
Componist | Peter Sohren |
Melodie | Du Lebensbrot, Herr Jesu Christ (var.) |
Liedbundels | |
Hervormde Bundel 1938 289 |
Waar vloodt g', o vriend'lijk jaargetij is een lied voor de herfst-tijd geschreven door Bernard ter Haar (1806-1880). Het wordt gezongen op een variant (herhaling van de laatste drie regels) van Du Lebensbrot, Herr Jesu Christ (melodie) van Peter Sohren.
Inhoud
Opname beluisteren
Tekst
Tekst uit de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen (257):
1 Waar vloodt g’, o vriendlijk jaargetij!
Met al uw lieflijkheden?
Zoo gaat de wereldvreugd voorbij
En al wat bloeit beneden!
Een stemme roept er overluid
In ’t gieren van den herfstwind uit:
„Dit lot verbeidt u allen!”
Nog bloeit uw jeugd; ras wordt gij oud,
Gelijk het groen verkleurt aan ’t hout,
Tot dat de blaadren vallen!
2 Voorwaar! al ’t menschdom is als gras,
Geslachten zijn verdwenen;
Hun heerlijkheid werd stuivend’ asch,
Hun glans heeft uitgeschenen;
De bloem valt af, het gras verdort,
Nog eer het heden avond wordt;
Maar, wat in puin moog zinken,
Gods woord houdt stand in eeuwigheid,
En ’t licht, dat hier ons troost en leidt,
Blijft in den doodsnacht blinken.
3 Wel straalt de zon van ’s hemels tinn’,
Maar met omwolkten luister.
Wat krimpen weêr de dagen in!
Hoe overvalt ons ’t duister!
Maar, schooon aan d’ overfloersde lucht
De zon gestaâg ons oog ontvlugt
En vroeg ter kim gaat dalen, —
Gij, Heer! mijn zon, mijn licht, mijn lied,
Verandert of verduistert niet
Met uw genadestralen!
4 Wat klaag ik, dat mijn jeugd verdween
Bij ’t mindren mijner krachten!
Mijn oog blikt naar den hemel heen:
Ik blijf Gods lente wachten.
Gods schepping is geen woestenij,
Maar blijft in ’t late herfstgetij
Nog geurge bloemen dragen.
Al word ik oud, — mijn hart blijv’ jong,
Het danklied, dat mijn kindsheid zong,
Klink’ in mijn najaarsdagen!
5 Wat zegt het, zoo ’k met blij ontzag
Op uw genâ mag hopen,
Dat d’ aardsche mensch van dag tot dag
Deez’ kranke hut ziet sloopen?
Zoo slechts, verjongd van dag tot dag,
De nieuwe mensch meer leven mag
En wasdom mag verwerven;
Zoo Gij, o God! mij rijp bevindt
En nog mijn herfst een bloeiknop wint,
Die open gaat bij ’t sterven!
Ontstaan
Inhoud
Muziek
Zettingen
Bewerkingen om te zingen
Bewerkingen om te spelen
Muziekuitgaven
Hymnologische informatie
De Hervormde Bundel 1938 laat vers 3 weg.
Culturele informatie
Literatuur
Externe links
Voetnoten
Dit artikel is helaas nog slechts een beginnetje. Kerkliedwiki nodigt u uit uw kennis te delen door het artikel te verbeteren. |